Complexgegevens

Complexnummer
520607

Omschrijving

Inleiding

De dertiende-eeuwse HISTORISCHE BUITENPLAATS Nijenrode, genoemd naar de nieuwe (Nije) ontginning (rode), werd gesticht door Gerard Splinter van Ruwiel. Het wapen van Ruwiel, een balk van keel (rood) op een veld van goud, komt veelvuldig terug in onder meer luiken, schouwen en gebeeldhouwde schilden. Nijenrode bestond toen vermoedelijk uit een op een ommuurd plein gebouwde woontoren. Via een poorttoren aan de noordwestzijde werd het plein ontsloten. Na 1632 moderniseerde Bernard III van den Bongard het kasteel in de stijl van het Hollands Maniërisme. Hij liet onder meer de kap van de poorttoren vervangen door een achtkantige opbouw en de toegang verplaatsen naar de zuidzijde van de binnenplaats, alwaar een toegangspoort in Toscaanse stijl werd geplaatst. In 1675 kocht de Amsterdamse koopman Johan I Ortt (1642-1701) het in 1673 door het Franse leger verwoestte kasteel. Ortt bracht het kasteel, mogelijk met hulp van de Amsterdamse architect A. Dortsman, grotendeels terug in de vooroorlogse staat. Ook legde hij een ophaalbrug over de slotgracht voor de ontsluiting van de zuidelijke poort. Ten zuiden van het omgrachte kasteel bouwde Ortt een groot stalgebouw, compleet met manege. Op de kadastrale minuut van 1832 zijn ten westen van dit gebouw twee hooimijten getekend. Waarschijnlijk stond hier eertijds een boerderij of stal. De classicistische formele tuin, die door cartograaf Le Roy in 1678 nauwkeurig in kaart is gebracht, is vermoedelijk in opdracht van Ortt aangelegd. De "Caert van Ridderhofstadt Nienrod en de Ambachtsheerlyckheit van Breukelen" toont een tuinaanleg, die bestaat uit een aaneenschakeling van compartimenten met orthogonale assen en een geometrische indeling met waterpartijen binnen de compartimenten. De hoofdindeling van percelen en waterlopen is nu nog herkenbaar. Naast de strakke lanenstructuur - oorspronkelijk met dubbele bomenrij - zijn onder meer de ovale kweekvijver in de noordelijke hoek van het park en de gelobde structuur van de zuidelijke toegang nagenoeg behouden. Ook zijn qua ligging en globale indeling het huidige Rosarium, de nutstuin en de omgrachte hertenkamp duidelijk herkenbaar in de formele aanleg. De huidige begrenzing van het gebied komt grotendeels overeen met de zeventiende-eeuwse situatie, met uitzondering van een rechthoekig terrein in het noordwesten van het huidige park dat bij de bescherming is getrokken. Het driehoekig terrein in het zuiden, heeft door de aanleg van parkeerplaatsen zijn herkenbare structuur verloren en is van ondergeschikt belang. Rond 1750 liet Johan Ortt III een toegangshek in de stijl van Lodewijk XIV vervaardigen en plaatsen op de locatie waar nu het poortgebouw staat. De kolommen dragen de wapens van Ortt en zijn eerste vrouw, Adriana Huydecoper. In 1763 liet hij grote vleugelstukken maken (of de bestaande vleugelstukken wijzigen), waarin de eerste letters van zijn eigen achternaam en die van zijn tweede vrouw Dorothea Wynanda Eyck verwerkt zijn. In de eerste helft van de negentiende eeuw moderniseerde de weduwe van Johan IV Ortt het kasteel, waarbij onder meer de kruisvensters vervangen werden door schuiframen met roedenverdeling. Het kasteel bleef tot 1849 in eigendom van de familie Ortt, waarna het meermalen van eigenaar wisselde. In 1854 kwam het kasteel in handen van industrieel W.H. de Heus. Hij liet het in 1860 in de stijl van de Tudor verbouwen door de Utrechtse architect S.A. van Lunteren. De arkeltorentjes, traptorens en gekanteelde borstweringen stammen uit die tijd. De houten ophaalbruggen verving De Heus door stenen boogbruggen. Rond 1900 vonden een aantal verkopen plaats, waaronder het in 1903 tot het buiten behorende boerenhofstede Nijenrode. Deze hofstede bestond uit een "bouwmanswoning" met achterhuis en een zomerhuis uit het midden van de negentiende eeuw met stalling en schuur en twee hooimijten. Rond de boerderij lagen het erf, tuin, boomgaard en wei- en hooiland.

In 1907 werd de Amsterdamse koffiehandelaar Michiel Onnes (1878-1972) de eigenaar van Nijenrode. Hij startte direct een grootscheepse restauratie en verbouwing die de zeventiende-eeuwse situatie zoveel mogelijk terug moest brengen. Onnes baseerde zich hierbij op zeventiende-eeuwse tekeningen van Matham, Roghman en Saftleven. De bouwactiviteiten rond en in het kasteel duurden tot 1920 en werden tot 1916 geleid door de Utrechtse architect E.G. Wentinck en daarna door architect H. van Heeswijk. Van 1907 tot 1911 restaureerde hij het hoofdgebouw, waarbij veelvuldig gebruik werd gemaakt van historische onderdelen zoals vijftiende- en zestiende-eeuwse schouwen en achttiende-eeuwse betimmeringen. Zo komt de gotische schouw van gepolychromeerd kalksteen uit het midden van de vijftiende eeuw - geplaatst in kamer 19 - van Dräger te München en de zandstenen schouw met St. Anna ten Drieën van circa 1500 van het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. Ook liet hij op ambachtelijke wijze onderdelen als smeedwerk en betimmeringen vervaardigen. De eikenhouten betimmeringen werden uitgevoerd door de firma Heuckensfeldt Jansen te Amsterdam. Het goudleer werd ontworpen en gestempeld door Mensing. De kleine eetkamer, de zogenaamde Blauwe kamer, is ingericht met een bestaande betimmering, die overgebracht werd van de Herengracht 110 te Amsterdam. Het kasteel werd uitgerust met moderne installaties als warmwaterinrichting, (compleet met een reservoir in de hoofdtoren), een stofzuiginrichting, elektrisch licht, brand-blusleiding etc.. Op de oostelijke toren werd in 1916 een houten opbouw gerealiseerd, waarin een aantal klokken werd geplaatst. In de periode van 1917/18 herbouwde Onnes de grote toren in speciaal daartoe gebakken moppen en twee verdiepingen hoger dan op historische tekeningen. De toren werd opgericht ter plaatse van een twee bouwlagen hoog volume onder schildkap, waaraan een overdekte wasplaats gebouwd was. In 1911/12 werd in het zuidelijke deel van het park een dienstwoning gebouwd, bekend als de kooikers- of chauffeurswoning en ontworpen in de stijl van de Neo-Hollandse Renaissance. In 1915 liet Onnes de stenen bruggen van De Heus vervangen door houten ophaalbruggen en werd een reconstructie van de zeventiende-eeuwse toegangspoort in de stijl van het classicisme met daarop het credo van Nijenrode "Cedo Nulli" (Ik wijk voor niemand) vervaardigd. In 1915 bouwde hij boven het Vechtwater een schuitenhuis. Dit gebouw fungeert nog steeds als botenhuis, nu voor de studentenroeivereniging Het Galjoen van de Universiteit Nijenrode. In dezelfde periode liet Onnes het bestaande koetshuis verbouwen en vergroten in de stijl van de Neo-Hollandse Renaissance. In het koetshuis waren stallen, een tuig- en een poetskamer en een centrale ruimte voor koetsen en auto's. Aan de zuidwestzijde integreerde de architect een aanbouw met Toscaanse zuilen, die daarvóór als overdekte wasplaats deel uitmaakte van het kasteel. Voor het koetshuis stond een tuinmanswoning. Een tuin met broderiën aan de oostzijde van deze gebouwen was van de hand van de tuinarchitect H. Copijn. Zowel de woning als de tuin zijn niet meer aanwezig. Ook liet Michiel Onnes het inrijhek als zuidelijke ontsluiting van het park op de huidige plek plaatsen, alwaar ook ten tijde van Ortt de toegang tot het buiten moet hebben gelegen. De hekpijlers zijn dan ook gedeeltelijk gebouwd op bestaande funderingen. Het poortgebouw met twee dienstwoningen en vaste brug uit 1916 werd opgetrokken op de voormalige plaats van het inrijhek. Het ontwerp van het poortgebouw is geïnspireerd op de vroege Hollandse renaissance.

In de periode van 1910 tot 1920 werden in het park de volgende objecten gerealiseerd: een tennisbaan met een tennishuisje, volières, waaronder een inmiddels afgebroken tropische volière met een stookhuis, een fazanterie, een voederhuisje, een hertenschuur, een eendenhok, een prieel met speeltoestellen, een speelstal, een perzikkas en een orangerie. Behoudens de afgebroken volière vallen al deze objecten onder de bescherming.

De tuin liet Onnes tussen 1912 en 1915 door de architecten L.A. Springer en Henri Copijn omvormen tot een Landschappelijke tuin met een gemengd karakter, waarbij de oorspronkelijke zeventiende-eeuwse lanen- en waterstructuur grotendeels gerespecteerd werden. De tuin besloeg het zeventiende-eeuwse gebied inclusief een aantal bestaande weilanden in het zuidwesten en noordwesten, die bij het tuinontwerp betrokken werden. De oudste nu nog bestaande bomenrijen waren in die tijd ruim honderd jaar oud. De twee behouden linden op het voorplein van het kasteel dateerden uit circa 1780. Binnen deze strakke structuur werd een tuin met slingerpaden en overwegend loofbomen aangelegd. Bij de uitvoering van het tuinontwerp werd onder meer gebruik gemaakt van het herplanten van oudere bomen. Dicht beboste delen werden afgewisseld met open gazons en solitaire bomen. In het noordwesten van het park werd een bestaande ovale vijver omgevormd tot een grote slingervijver met als accent twee kleine eilandjes. Vanuit het kasteel werden belangrijke zichtassen naar de slingervijver en de hertenkamp gecreëerd. Ten noorden van de nutstuin plantten de tuinarchitecten langs de tuinmuur een lindenberceau, waarop vanuit het noordwesten van het park over een uitgestrekte bosweide ruim zicht is. Het grote, open en omgrachte terrein in het zuiden van het park werd bestemd als hertenkamp, boomgaard en fazanterie. De voorpleinen voor het kasteel en voor de tuinmanswoning werden net als de rozentuin met broderiën aangelegd. In 1930 kwam het buiten in handen van de Amsterdamse kunsthandelaar Jacques Goudstikker. In 1937 verbouwde architect Dik het koetshuis voor Goudstikker tot uitspanning. Hij liet onder meer de tennisbaan amoveren om plaats te maken voor een labyrinth met buxushagen. Ook liet hij een negentiende-eeuws prieel in het in 1936 door G.A. van Rossum B.V. te Naarden herstelde rosarium plaatsen. Voorts plaatste hij marmeren beelden en liet hij een houten pergola bouwen.

Sinds 1946 zetelt de stichting Nijenrode, Nederlands Opleidings-Instituut voor het Buitenland (N.O.I.B.) op het landgoed Nijenrode. De Stichting kocht Nijenrode in 1950 en heet thans Nijenrode Universiteit voor Bedrijfskunde. De na-oorlogse nieuwbouw van onderwijsgebouwen, studentenhuisvesting, onderhouds- en transformatorhuisjes en dienstwoningen en de sportvelden in het park vallen niet onder de bescherming. In 1977 kocht de universiteit nieuwe grond aan tussen Nijenrode en het Amsterdam-Rijnkanaal. Dit gebied is niet bij de bescherming betrokken.

Omschrijving complex

De HISTORISCHE BUITENPLAATS Nijenrode bevindt zich ten zuiden van Breukelen en ten westen van de Vecht en de Straatweg. Nijenrode maakt onderdeel uit van de reeks van buitenplaatsen in de Vechtstreek. Het complex wordt begrensd door een structuur van sloten en grachten.

Het complex bestaat uit de volgende onderdelen:

1. Prieel

2. Parkaanleg (w.o. labyrinth)

3. Kasteel met twee ophaalbruggen en poort

4. Poortgebouw met dienstwoningen

5. Koetshuis

6. Dienstwoning

7. Toegangshek

8. Botenhuis

9. Zomerhuis (bij boerderij)

10. Prieel

11. Tuinsieraden

12. Orangerie

13. Tuinmuur met kas

14. Stookkelder met schoorsteen

15. Kas

16. Waterput

17. Tuinvaas

18. Tuinsieraad

19. Speelhuisje

20. Tennishuisje

21. Hertenkamp met hertenstal

22. Eendenhuis

23. Voederhuisje

24. Fazanterie

25. Volière

26. Prieel

27. Boerderij

28. Landschappelijke tuin

29. Rozentuin

30. Nutstuin

Waardering complex

Het complex is van algemeen belang vanwege de cultuur- en architectuurhistorische waarde als gaaf bewaarde historische buitenplaats met een in oorsprong Middeleeuws kasteel, dat in de zeventiende-eeuw herbouwd werd om vervolgens in de vroeg-twintigste-eeuw zijn huidige vorm te krijgen; vanwege de bijbehorende vroeg-twintigste-eeuwse bijgebouwen, waaronder bijzondere bouwtypen als hertenstal en speelstal; vanwege het materiaalgebruik, detaillering en ouderdom; vanwege de kunsthistorische waarde van interieuronderdelen en tuinsieraden; vanwege de tuinarchitectonische waarde als voorbeeld van een vroeg twintigste-eeuwse Landschappelijke tuin van tuinarchitecten L.A. Springer en H. Copijn, aangelegd op een zeventiende-eeuwse formele structuur; als uitdrukking van de historisch-functionele ontwikkeling van een buitenplaats en als onderdeel van de buitenplaatsenreeks langs de Vecht; vanwege de ensemblewaarde van de samenhangende onderdelen van het complex; vanwege de beeldbepalende ligging aan de Vecht; vanwege de ruimtelijk-functionele relatie met de overige aan de Vecht gelegen buitenplaatsen.