Registergegevens

Monumentgegevens

Monumentnummer
524393
Inschrijving register
Kadaster deel/nr
82788/97
Kadastrale aanduiding
Wierden F 3196
Sluizendijk 11, 7642 NA te Wierden
Sluizendijk 13, 7642 NA te Wierden

Omschrijving

Inleiding

BOERDERIJ van het hallehuistype, waarschijnlijk in hoofdvorm daterend uit de late 18de- of vroege 19de eeuw en in latere perioden aangepast. De belangrijkste wijzingen betroffen in 1838 het stalgedeelte en omstreeks 1890 de uitbreiding met een voorname herenkamer en het afscheiden van een woongedeelte in de stal. De boerderij bevindt zich op erve 't Wynkell, een boerderijplaats die voor het eerst in 1583 in de bronnen voorkomt, maar mogelijk reeds in 1475 bestond. Het Wynckell, ook wel aangeduid als Wynckellman, is hoogstwaarschijnlijk afgescheiden van het zuidelijk ervan gelegen erve het Heynenhuys, en behoorde tot de bezittingen van de heren van de Grimberg in de marke Notter-Zuna. Op het Wynkell was een deel van de veehouderij van de Grimberg ondergebracht. Vanwege de woeste en lastig te ontginnen grond rond de boerderij (de gronden werden in het verpondingsregister van 1606 omschreven als 'woeste'), viel het erf onder de belastingvrijdom van Grimberg. Op de topografische kaart van omstreeks 1900 staat de naam 't Winkel foutief aangegeven bij het Heynenhuis (Heienhuis). De sluitsteen boven de niendeuren bevat het jaartal 1838, het monogram THD en een anker. Het anker is het teken van de familie Ter Horst, het monogram kan staan voor D. Ter Horst, een van de oprichters van de Rijssense stoomjutespinnerij en -weverij D. & J.H. ter Horst; het jaartal heeft betrekking op het zuidelijke stalgedeelte. Over de bewoningsgeschiedenis van de boerderij is nog het een en ander overgeleverd. Het gebouw werd gedurende een periode in drieën gebruikt. Er werd gewoond in de boerderij, in de herenkamer en in het achterhuis, een gedeelte dat was afgescheiden van de stal. Het woongedeelte van de boerderij: vóór 1900 onbekend. In de periode ca.1900-ca.1960 werd het voorhuis bewoond door de familie Nijsink. De herenkamer werd tot vlak voor de Tweede Wereldoorlog gebruikt door de familie Ter Horst (de eigenaren of 'heren'), vooral tijdens de zomermaanden. Vanaf de veranda had men in westelijke richting zicht op de Pelmolen Ter Horst en de rokende fabrieksschoorstenen van het jutebedrijf Ter Horst. Na de oorlog, tot omstreeks 1957 werd de herenkamer permanent bewoond door de familie Nollen. Daarna woonden er achtereenvolgens de families Tuller, Maneschijn en Hendriks. In het achterhuis woonde vóór 1895 een dominee. Het was onbewoond tussen 1895 en 1939. In de periode 1939-ca.1960 werd dit deel bewoond door de familie Hakkert. Daarna is er geen bewoning meer geweest. De boerderij is de tweede boerderij op het erf: oostelijk en haaks ten opzichte van dit gebouw staat een grotere boerderij, die tegenwoordig het hoofdgebouw vormt, maar op de kadastrale minuut van 1820 niet voorkomt. Tevens bevindt zich op het erf een tweetal schuren evenwijdig aan de hoofdboerderij en van recente datum. Deze zijn alle uitgesloten van de bescherming.

Omschrijving

Hallehuisboerderij, opgetrokken op rechthoekige plattegrond met driezijdige uitbouw in de lange westgevel ten behoeve van een herenkamer, met de hoofdnok noord-zuid gericht. De gevels zijn opgetrokken uit verschillende soorten rode, gele en bruine baksteen, zowel handvorm als machinaal vervaardigd, overwegend gemetseld in kruisverband. De samengestelde kap bestaat uit drie delen. De hoofdmassa heeft een langgerekt zadeldak met wolfseind op het noorden, gedekt met rode en gesmoorde Oudhollandse pannen (op woongedeelte, resp. stalgedeelte). Haaks hierop staan twee dwarskappen, te weten een schilddak op het zuideinde voorzien van een dakkapel met hijsluik in het vlak van de gevel en - door een zakgoot daarvan gescheiden - de iets hoger opgetrokken, driezijdig afgesloten kap van de herenkamer. Beide zijn gedekt met gesmoorde muldenpannen. Elk van de drie kappen hebben een gemetselde schoorsteen die corresponderen met de drie stookplaatsen in het gebouw. De daken hebben een klein overstek zonder goten; De kopgevels zijn voorzien van boeiborden. De boerderij is, afgezien van enige tussentijdse wijzigingen, tot stand gekomen in drie fasen. In de eerste fase (XVIIIB/XIXA) werd een hallehuisboerderij met ankerbalkconstructie gebouwd, waarvan het stalgedeelte in een tweede fase (1838) werd verlengd en waaraan in derde instantie omstreeks 1890 een dwarsgeplaatste herenkamer werd toegevoegd, die in de inwendige structuur van de boerderij een harde driedeling aanbracht. De voorgevel (noord), gemetseld in bruine baksteen dateert in huidige vorm uit de tweede helft van de 19de eeuw. In de zijgevels zijn de inkassingen in het oudere metselwerk duidelijk zichtbaar. De gevel is voorzien van een gecementeerde plint en bevat in de rechterhelft een deur met bovenlicht en 6-ruits schuifvenster voorzien van luiken. Hierachter bevindt zich het woongedeelte. Een luikje rechts van de deur belucht de keukenkast en een klein schuifvenster in het linker geveldeel (oorspronkelijk ook voorzien van luiken) verlicht een laag slaapvertrek, waarboven een zolderruimte voorzien van houten luik in de gevel. In de linker zijgevel (oost) is door middel van een iets verschillende kaphelling een onderscheid tussen het woongedeelte en het stalgedeelte. Het woongedeelte bevat het oudste metselwerk van de boerderij waarbij ook gele stenen zijn verwerkt. Dit geveldeel bevat een vierruitsvenster en direct daarnaast een deur die toegang geeft tot een dwarsdeel. De laatste gebintvakken van de stal bevat ijzeren stalramen. De rechter zijgevel (west) het meest duidelijk de verschillende fasen en functies van de boerderij. De lage wand links, met verschillende soorten metselwerk van rode baksteen, behoort tot de eerste fase en is op een luikje naar de deel na geheel blind. Het rechter geveldeel met gecementeerde plint dateert voor het onderste gedeelte uit 1838 en heeft twee schuifvensters met luiken, die behoren bij de kleine achterwoning. Boven de vensters zijn twee lage schijnvensters aangebracht. Dit gedeelte betreft een latere ophoging, afgezet met een gecementeerde gootlijst, en ontstond gelijktijdig met het dwarsgeplaatste schilddak. De vensters en schijnvensters zijn voorzien van anderhalf steens strekken in laat-19de-eeuwse gele baksteen. Tussen de beide genoemde geveldelen in werd een herenkamer uitgebouwd. De driezijdig gesloten herenkamer ligt twee treden verhoogd op een met cement afgestreken bordes. Het bordes was oorspronkelijk overkapt met een sierlijke luifel op vier ranke ijzeren kolommen. Getuige historische foto's was de luifel langs de bovenrand afgezet met (zinken?) lambrequins. De drie gevelvlakken van de herenkamer zijn in bruine baksteen hoog opgetrokken en zijn voorzien van anderhalf steens strekken boven de grote openingen. Het metselwerk heeft koude aansluitingen op het oudere gebouw en is afgezet met een gecementeerde gootlijst. De twee zijvlakken bevatten grote openslaande dubbele deuren met bovenlicht. Het voorvlak bestaat vrijwel geheel uit glaspui van drie 6-ruitsramen, de middelste uitgevoerd met wisseldorpel en twee flauwgebogen royale bovenlichten. De achtergevel (zuid), die is voorzien van een gecementeerde plint bevat dubbele niendeuren in een rondboogopening met zandstenen sluitstenen en schampstenen. De sluitsteen heeft een inscriptie: THD 1838 en een anker. Rechts van de niendeuren geven twee kleinere deuren toegang tot de koestal, resp. een kleiner en lager stalgedeelte. Geheel links is een toegang gemaakt naar de achter die (mogelijk omstreeks 1890) van de stal is afgescheiden. Deze toegang is nadien vergroot. De gevel werd over dit linkerdeel in tweede instantie hoger opgetrokken. Bijzonder aan deze gevel is dat het metselwerk nog voor een deel leemvoegen bezit. Het interieur werd met de bouw van de herenkamer in drie delen gedeeld. Het noordelijk deel bestaat uit het woonhuis van de boerderij over één gebond, met een woonkeuken voorzien van een schouw tegen de tussenwand en een bedstedenkast en een betegelde keukenkast met pomp tegen de buitenwand. Naast deze centrale woonruimte bevindt zich een lagere zijkamer met een bedstedenwand. Achter het woongedeelte ligt een smalle dwarsdeel van eveneens enkel gebond, over de breedte van de boerderij. Daarachter begon de stal, die thans ook nog een gebintvak lang is. De herenkamer bestaat over de breedte van de boerderij uit de hoge herenkamer zelf, die voorzien is van een schouw en wandbetimmering, een tussenkamer en een lagere achterruimte die een bovenverdieping heeft. Het derde deel van de boerderij, de eigenlijke stal bestaat uit de veestal in het midden, de kleine achterwoning die oorspronkelijk in twee vertrekken was verdeeld (een ervan met schouw) en een kleine stal in de zijbeuk die door een stenen tussenmuur van de grote stal is gescheiden.

Waardering

De boerderij met herenkamer is van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarden die tot uiting komen in:

- de zeldzame typologie van een hallehuisboerderij uit 1838 met aan- en ingebouwde, laat-19de-eeuwse herenkamer;

- de samengestelde bouwmassa;

- de detaillering van de ramen, deuren en resterende interieuronderdelen;

- de bouwhistorisch interessante fasering in de constructie van het gebouw;

- de oude boerderijplek, die in de zestiende eeuw vermeld werd als een van de zeven erven behorend tot het landgoed van de heren van Grimberg.

Overige gegevens

Oorspronkelijke functies

Hoofdfunctie Hoofdcategorie Subcategorie Functie Verbijzondering Toelichting
Ja Boerderijen, molens en bedrijven Boerderij (M) Boerderij(M1)

Bouwtypen

Hoofdcategorie Subcategorie Bouwtypen Toelichting
Boerderijen, molens en bedrijven Boerderij (M) Hallehuisboerderij

Bouwstijlen

Bouwstijl Zuiverheid Toelichting Rijksmonumentnummer
n.v.t.
niet van toepassing