Registergegevens
Monumentgegevens
- Monumentnummer
- 517029
- Complexnummer
- 517028 - Kloosterkapel met Lourdesgrot
- Inschrijving register
- Kadaster deel/nr
- 82730/141
- Internationaal kenteken
- Nee
- Kadastrale aanduiding
-
Schijndel G 5409
Omschrijving
Inleiding.
De KLOOSTERKAPEL met voorafgaande kloosterruimten ligt met de nokrichting van het dak evenwijdig aan de Kloosterstraat. Drie gevels liggen vrij op het kloosterterrein waarop verder een grote siertuin, oprijlaan en diverse paden. De zuidwestzijde grenst aan het kloostercomplex op (gewijzigde) dubbel-carrévormige plattegrond. De in 1898 gebouwde kloosterkapel is een uitbreiding van het vanaf omstreeks 1870 in delen opgetrokken kloostercomplex. Architect J. Kayser uit Maastricht ontwierp de kapel in Neo-Gotische stijl. Aannemer J. v.d. Weerden uit Altfort (Gelderland) voerde het werk uit.
In 1933 bouwde de plaatselijk bekende architect Ch. van Liempd aan de noordelijke transeptarm een nieuw ingangsportaal. In de loop der jaren is de kapel inwendig gedeeltelijk vernieuwd; de zwarte Naamse steen op de vloer is nieuw, het meubilair en het glas-in-lood zijn gemoderniseerd. De gebrandschilderde ramen in de absis zijn van Pieter Wiegersma uit 1984. Het ooit door de uit Roermond afkomstige Cuypers gepolychromeerde interieur is egaal wit gesausd.
Omschrijving.
Een op het noordoosten georiënteerde eenbeukige kruiskapel. Op de kapel een zadeldak dat op de sluitingen van de transepten is afgewolfd en bij de absis omloopt. Schip en transepten gedekt met schubleien, koor en absis met blokleien. In het dakschild verschillende kleine kapellen waarin klampluik met (deels) decoratief beslagwerk onder aangekapt, omlopend schilddakje. Op de nokeinden van de kapellen en transepten een piron, op het nokeinde van het koor een smeedijzeren kruis.
Het gebouw is opgetrokken uit in kruisverband gemetselde baksteen (met knipvoeg) met toepassing van rode profielsteen rond gevelopeningen en in de plint, en hardsteen voor de lekdorpels, versnijdingen van steunberen en waterlijsten. Het gewelf in het interieur is van hout.
Het mogelijk oudere verbindingsstuk tussen klooster en kapel telt twee traveeën, het schip van de kapel vijf traveeën, de rechtgesloten transeptarmen één, het koor eveneens één travee met een 5/8 sluiting. In de oksel van koor en transept aan de zuidoostzijde een sacristie op een rechthoekig grondplan onder lessenaarsdak; aan de noordwestzijde een Mariakapel onder omlopend zadeldak.
De gevels met tweedelige opstand worden verticaal geleed door tot aan de dakrand oprijzende, versneden steunberen. Opliggende bakgoot. In het verbindingsstuk onder de dakrand bloktandlijst, overhoekse muizentandlijst en kamtandlijst boven de steunbeer. In de gevels van de kapel onder de dakrand en tussen de steunberen omlopende driedubbele overhoekse muizentandlijst met daaronder enkele of dubbele bloktandlijst.
In het verbindingsstuk per travee een van traceerwerk voorzien spitsboogvenster boven een (aan de zuidoostzijde) houten deur met getoogd tweedelig bovenlicht en getoogd glas-in-loodraam op de begane grond. Aan de noordwestzijde is op de begane grond de refter aangebouwd. In het schip per travee twee gekoppelde lancetvensters onder een rondvenster, alle voorzien van glas-in-lood. In de transeptarmen een dito rondvenster (aan de noordwestzijde boven de Lourdesgrot wederom met lancetvensters), in de sluitingen van de van haakse steunberen en een afgetopte tuitgevel voorziene transepten een opmerkelijk zevendelig venster met klimmende lancetten bekroond met twee kleine lancetvensters in de geveltop, in het koor en de koorsluiting per travee een lancetvenster, deels schuilgaand achter en ingekort door de aanwezigheid van de sacristie en de Mariakapel. In de straatgevel van de sacristie (deels gekoppelde en van diefijzers voorziene) vensters onder segmentboog.
Inwendig in het verbindingsstuk tussen klooster en kapel op de begane grond twee ruimten van elk een travee breed. De eerste ruimte opent via een eikenhouten dubbele paneeldeur naar een voorportaal, waarin vervolgens een in het verlengde gelegen dito deur toegang verleent tot het schip van de eigenlijke kapel. Op de verdieping één kloosterruimte met twee stenen kruisribgewelven op schalken met bladkapitelen. Deze ruimte, thans in gebruik als een kleine kapel en door een (deels tussengeplaatste) wand van de zangerstribune in de kapel afgescheiden, is geheel wit gestuct, en wordt aan de zuidwestzijde afgesloten door een monumentale spitsboogvormige pui met in stijl en regelwerk gevatte glas-in-lood ramen.
De kapel toont in materiaal een afwisseling tussen (nu wit geschilderde) baksteen, pleisterwerk en een houten gewelf, karakteristiek voor het werk van J. Kayser. De opstand is tweedelig, bestaande uit een massief muurvlak of blinde spitsboognis in de onderzone met daarboven lichtvensters. De gevels worden verticaal geleed door slanke schalken, bekroond met ter plaatse van de basis van de vensters geplaatste halfkapitelen. Hierop rusten om de vensters getrokken blinde spitsboognissen en schalken met dito halfkapitelen die op hun beurt de gordelbogen en ribben dragen van het houten kruisribgewelf. Viering met bundelpijlers en stenen gordelbogen. De aanzetlijn van de gewelfvelden ligt niet in het verlengde van het muurvlak maar meer naar binnen. De gewelfvelden worden via een door houten consoles ondersteunde omlopende lijst naar het muurvlak geleid. In de oksel van transept en koor aan de noordzijde de driezijdig gesloten Mariakapel met witgestuct kruisribgewelf op twee figuratieve kraagstenen.
Van de inventaris zijn de volgende onderdelen vermeldenswaard: het hoogaltaar in de absis en het Maria-altaar (met icoon) in de Mariakapel, vervaardigd door Ch. van Liempd (Schijndel), Van de Meerendonk (Tilburg), beeldhouwer J. Uiterwaal (Utrecht) en marmerwerker Visser; het ciborium om het hoofdaltaar met vier groenmarmeren zuilen met figuratieve kapitelen die een hoofdgestel ondersteunen met cassettenplafond en omlopend metalen figurenfries van de hand van koper- en bronswerker Van Roosmalen; de kruiswegstaties van zwart-wit geglazuurde sectiel-tegeltjes in het schip van Charles Eyck uit 1936; tenslotte twee houten heiligenbeelden.
Waardering.
De kloosterkapel met voorafgaande kloosterruimten is van algemeen belang. Het object heeft cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van de ontwikkeling van de Congregatie van de zusters van Liefde.
Het heeft architectuurhistorische waarde vanwege de esthetische kwaliteiten van de detaillering in met name de sluitingen van de transeptarmen, het gewelf en de inventaris en vanwege de representatieve waarde van het werk voor het oeuvre van architect J. Kayser.
Het object heeft ensemblewaarden als onderdeel van een historisch gegroeid religieus ensemble, verder bestaande uit de Lourdesgrot en het gehele aansluitende kloostercomplex met tuinen, dat als centraal moederklooster van de over het land verspreide congregatie van belang is. Verder is het belangwekkend als beeldbepalend onderdeel van een historisch gegroeid religieus ensemble aan de Kloosterstraat en de Van Erpstraat.
Overige gegevens
Oorspronkelijke functies
Hoofdfunctie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functie | Verbijzondering | Toelichting |
---|---|---|---|---|---|
Ja | Religieuze gebouwen | Kapel (F) | Kapel(F1) |
Bouwactiviteiten
Werkzaamheid | Van | Tot | Nauwkeurigheid | Toelichting |
---|---|---|---|---|
vervaardiging
|
1898
|
1898
|
exact
|
Bouwtypen
Hoofdcategorie | Subcategorie | Bouwtypen | Toelichting |
---|---|---|---|
Religieuze gebouwen | Kapel (F) | Kloosterkapel(TBW) |
Bouwstijlen
Bouwstijl | Zuiverheid | Toelichting | Rijksmonumentnummer |
---|---|---|---|
Neo-Gotiek
|
invloeden
|
Ambachten
Vakman | Beroep | Toelichting |
---|---|---|
Kayser, J. ; Noord-Brabant
|
architect / bouwkundige / constructeur
|