Complexgegevens

Complexnummer
531341

Omschrijving

Cluster 4. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

FORT UITERMEER

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l'epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

FORT UITERMEER

Inleiding complex

FORT UITERMEER ligt ten zuidoosten van de vestingstad Weesp, waar de Broekdijk en de 's-Gravelandsche Vaart de rivier de Vecht bereiken. Aanvankelijk lag hier een aarden schans. De schans wordt reeds genoemd in stukken uit 1589. Daarin is sprake van reparatie van het aardwerk met de naam Uitermeer. De schans hoorde tot de Utrechtse Linie, die in de 17de eeuw in de Oude Hollandse Waterlinie werd opgenomen. In 1672 werd de aarden schans versterkt. In 1673 vond een ingrijpende verandering plaats: de schans werd vervangen door een gebastioneerd fort. Er kwam in dat jaar een nieuwe schutsluis in de 's-Gravelandsche Vaart tot stand, waar het nieuwe fort omheen werd gebouwd. De schutsluis had een civiele functie om bootjes van en naar de Vecht te schutten, maar ook een belangrijke inundatiefunctie. De hoofdfunctie van Fort Uitermeer was de verdediging van de sluis. Ook verdedigde het fort verschillende lineaire accessen. In 1726 en 1773 werd Fort Uitermeer nogmaals versterkt en begin 19de eeuw werd het fort deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In dat verband kwam in 1845 de bomvrije toren tot stand. Deze had de functie van reduit, een plek waar de manschappen zich ter verdediging konden terugtrekken wanneer de andere delen van het fort niet meer te houden waren. De constructie van het torenfort Uitermeer was onderdeel van een bouwcampagne van torenforten langs de rivieraccessen onder leiding van de genieofficier Merkes van Gendt. Vanwege de uitvinding van het getrokken geschut en later de brisantgranaat bleken torenforten echter al snel kwetsbare doelen. Daarom werd de toren van Uitermeer in 1876 gedeeltelijk gesloopt en vervolgens aangeaard. In 1878 sloopte men ook de uit 1673 daterende schutsluis en verving deze door een nieuwe sluis aan de noordoostzijde van het fort. De 's-Gravelandsche Vaart werd daartoe omgeleid. Er kwamen ook een sluiswachterwoning en, in de dijk aan de Vecht, een draaibrug tot stand. De ophaalbrug over de schutsluis dateert uit 1888. Aan het fort werd in 1885 een aantal bomvrije gebouwen toegevoegd. De uit 1874 daterende spoorlijn Amersfoort-Amsterdam werd inmiddels ook vanaf het fort verdedigd. In 1913 werd Fort Uitermeer een onderdeel van de Stelling van Amsterdam om in 1922 terug te keren binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Anekdotisch is het verhaal dat Jacques P.Thijsse in 1915 (mobilisatietijd!) tijdens zijn studies voor het Verkadealbum 'De Vecht' door de infanterieleiding werd opgepakt. Hij had aantekeningen en schetsen gemaakt van het torenfort bij Uitermeer, dat 'als een groot wit kasteel uit de rivier verrijst'. Tegen de beloftes in verscheen een aquarel van het torenfort in het album, hetgeen forse opschudding bij de legerleiding veroorzaakte.

Rondom Fort Uitermeer ligt een groot aantal betonnen werken. Dit hield verband met het feit dat de traditionele fortificaties al vanaf het einde van de 19de eeuw verouderd waren. Als gevolg van de verbetering van het geschut kon namelijk van steeds grotere afstand effectief doel worden getroffen. Daarom legde men gedurende de mobilisatieperiodes van 1914-1919 en 1939-1940 langs de hele Nieuwe Hollandse Waterlinie, destijds deel uitmakend van het 'Oostfront van de Vesting Holland', verdedigingswerken buiten de forten aan. Ze bestonden uit veldwerken, betonnen schuilplaatsen, geschutskazematten, tankversperringen enzovoorts en werden in groepen of lineaire stellingen aangelegd of als solitaire elementen ter hoogte van een acces. Fort Uitermeer werd tussen 1914 en 1919 nog niet versterkt met vooruit geschoven werken. Dat gebeurde wel rond 1934 en tijdens de mobilisatieperiode van 1939-1940. Er kwam een groot aantal betonnen werken tot stand, zoals kanon- en mitrailleurkazematten (waarvan op Fort Uitermeer een betonblok behorende tot een gietstalen koepelkazemat resteert), groepsnesten en groepsschuilplaatsen. Deze stonden in directe relatie met werken op het iets zuidelijker gelegen Fort Hinderdam en tot de lineaire accessen noordelijk en oostelijk van het fort. Tot de accessen behoorden de van oudsher te verdedigen lokale wegen en dijken, maar inmiddels ook de spoorweg Amersfoort-Amsterdam (1874) en de uit 1927 daterende provinciale weg Weesp-Hilversum.

Ten tijde van de Koude Oorlog, in de jaren vijftig van de 20ste eeuw, kreeg Fort Uitermeer de functie van munitieopslag. De aardwerken werden grotendeels geëgaliseerd en de gracht gedeeltelijk gedempt. Er kwam een nieuwe ingang in de vorm van een dam aan de oostkant (oorspronkelijk de frontzijde!). De dam kwam in plaats van de oorspronkelijke toegangsbrug aan de noordwestzijde van het forteiland. Het torenfort werd deels afgebroken, de toren is daarbij gedeeltelijk opgeblazen en verviel tot een ruïne. Op het terrein verrezen magazijnen die in de volksmond de naam 'plofhuisjes' kregen. Bij Koninklijk Besluit van 28 oktober 1959 werd Uitermeer officieel als vestingwerk opgeheven.

Rond het jaar 2000 zijn ten behoeve van een toeristisch-recreatieve functie plannen voor restauratie en consolidatie van het fort en de diverse bouwwerken gemaakt. Er zijn ook enkele nieuwe gebouwen geplaatst. Vervolgens - in de jaren 2003-2006 - hebben belangrijke restauraties plaatsgevonden, waarbij ook de toren voor een deel is hersteld.

Het Fort Uitermeer heeft een complexe bouwgeschiedenis. Binnen de fortgracht resteren enkele (restanten van) bouwwerken uit zowel de Oude als de Nieuwe Hollandse Waterlinie en is de contour van het 17de-eeuwse gebastioneerde fort nog deels herkenbaar. Bij de werkzaamheden zijn de belangrijke restanten van de 17de-eeuwse schutsluis 'boven water' gekomen. De ruïne van de toren en het enige nog (deels) resterende gebouw uit 1885 - een kanonremise - en een betonblok van een koepelkazemat zijn geconsolideerd. Enkele van de 'plofhuisjes' uit de jaren vijftig zijn gerestaureerd.

Ligging en relatie met andere complexen

Het complex FORT UITERMEER ligt in het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aan de grens van de inundatievelden tussen de vestingsteden Weesp en Naarden (Naardermeer). Er bestaat een directe relatie tussen Fort Uitermeer en de complexen Fort Hinderdam en de Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam. Fort Uitermeer ligt geheel binnen de contouren van dit laatste complex, Fort Hinderdam er direct tegenaan. De forten vormden de spil van de verdediging van de in het gebied gelegen sluizen en/of lineaire accessen. De betonnen werken in het gebied zijn voorzien van de letters U of H, naar gelang het vak, waaronder ze ressorteerden: Uitermeer of Hinderdam. De complexen Fort Uitermeer, Fort Hinderdam en de Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam zijn op macroniveau met elkaar verbonden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, op mesoniveau vanwege de verdediging van dezelfde werken en accessen en op microniveau als bij elkaar behorende kazematten en schuilplaatsen ter verdediging van een specifiek onderdeel. Een goed voorbeeld zijn de drie bij elkaar behorende V.I.S.-kazematten ter verdediging van de provinciale weg Weesp-Hilversum. Daarvan stond er één in het (inundatie)veld en één op elk van de forten. Ten noorden van de complexen Fort Uitermeer, Fort Hinderdam en de Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam liggen de complexen Betonnen Werken Muiden-Muiderberg en Betonnen Werken Muiden. De onderlinge relatie is vooral gelegen op het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en op mesoniveau (op onderdelen) in de verdediging van de rivier de Vecht en de Vechtdijken, die de westelijke grens van de Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde.

De drie complexen en de beide forten behoorden in mei 1940 organisatorisch en logistiek tot de Groep Naarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Betonnen Werken Muiden-Muiderberg en de Betonnen Werken Muiden behoorden tot het vak Muiden, de overige tot het vak Weesp.

Omschrijving complex

Het complex FORT UITERMEER ligt in het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en bestaat uit een in oorsprong 17de-eeuws, gebastioneerd fort waarop en waaromheen bouwwerken uit diverse perioden staan. De bouwwerken samen weerspiegelen de gewijzigde functies en veranderende inzichten in militair-strategisch opzicht van de 17de eeuw tot de jaren vijftig van de 20ste eeuw. Het fort behoorde achtereenvolgens tot de Utrechtse Linie en de Oude Hollandse Waterlinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, tijdelijk tot de Stelling van Amsterdam en uiteindelijk tot het Oostfront van de Vesting Holland. Van het gebastioneerde, 17de-eeuwse fort is de contour van de hoornwerken aan de oostzijde nog herkenbaar. Voorts staan er een geconsolideerde ruïne van de toren uit 1845 en een restant van een kanonremise uit 1885 en zijn de restanten van de 17de-eeuwse schutsluis bij de consolidatie en restauratie van het fort in 2005-2006 opgegraven. De schutsluis vormt het hart van het fort en ligt precies in het verlengde van de 's-Gravelandsche Vaart, die voorheen door het fort heen liep. De vaart werd in 1878 binnen het fort gedempt en omgeleid via de oost- en noordzijde. De toren staat aan de noordzijde op het forteiland, de resten van de schutsluis liggen daar iets oostelijk van. De toren is afzonderlijk omgracht. Het water staat hier sinds 2006 weer in een open verbinding met de Vecht. De kanonremise bevindt zich aan de zuidoostzijde van het fort; het betonblok van de gietstalen koepelkazemat aan de oostzijde.

Over de sluis ligt een ophaalbrug en ernaast staat de sluiswachterswoning. Verder is er een kleine draaibrug in de Vechtdijk, ten behoeve van de doorvaart van de geschutte schepen vanuit de vaart en de fortgracht naar de Vecht v.v. De schutsluis dateert uit 1878 en heeft zowel een civiele als militaire (inundatie)functie.

Forten werden gewoonlijk geconstrueerd op basis van vooraf aangebrachte aardlichamen die als een fundering fungeerden en wegzakken in (een natte en slappe) bodem moesten voorkomen. Bij de bouw van de forten is, behalve dit gewoonlijk al tactisch 'voorgevormde' aardlichaam - dat op zichzelf reeds een weerbare rol kon vervullen - ook nog een specifieke aanleg gerealiseerd die bedoeld was om de defensieve kracht te vergroten, de veiligheid van de bezetting te waarborgen en intern en extern transport en verkeer te vergemakkelijken. Zo ontstonden er onder meer aarden dekkingen voor verschillende bouwwerken, om ze minder kwetsbaar te maken voor inslagen van vijandelijk vuur, aarden wallen die de bebouwing en open terreinen dekten en de contouren bepaalden en bestrate paden en appelplaatsen. Van groot belang zijn echter wel de waterwerken, zoals de gracht rond het Fortcomplex met de omleiding van de 's-Gravelandsche Vaart met sluis, de weer uitgegraven gracht rond de toren en dito sluis. Hierdoor is er ook een weer duidelijk waarneembare zichtlijn van deze 17de-eeuwse sluis naar de vaart, die in 1878 werd omgeleid naar de nieuwe sluis in de fortgracht. Van een specifieke aanleg binnen de fortgracht van Fort Uitermeer is echter geen sprake meer: alle aardwerken zijn in de jaren vijftig van de 20ste eeuw geëgaliseerd. Als in de jaren '50 van de 20ste eeuw toegevoegde onderdelen kunnen gelden de munitiemagazijnen of 'plofhuisjes'.

De bescherming van het complex FORT UITERMEER betreft de volgende complexonderdelen

- RUïNE VAN DE TOREN

- RESTANT BOMVRIJE KANONREMISE

- RESTANT SCHUTSLUIS

- BETONBLOK GIETSTALEN KOEPELKAZEMAT TYPE G

- DRAAIBRUG

- SCHUTSLUIS en OPHAALBRUG

- FORT-, SLUIS- EN BRUGWACHTERSWONING

Waardering complex

Het complex FORT UITERMEER is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw)

Het complex is een voorbeeld van een omgracht fort uit de 17de eeuw waarbinnen diverse bouwwerken resteren uit de 17de eeuw, uit 1845 en van rond 1885, maar waarvan de aardwerken zijn geëgaliseerd en waarvan geen specifieke aanleg meer herkenbaar is. Het complex was bedoeld voor verdediging van de schutsluis met inundatiefunctie en ter meervoudige accesverdediging.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam, Fort Hinderdam en de accessen rivier de Vecht, 's-Gravelandsche Vaart, provinciale weg Hilversum-Weesp en de spoorlijn Amersfoort-Amsterdam. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex. Daarbij is hier sprake van een gave relatie met het schootsveld en het inundatieveld.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen van aard- en waterwerken, loopgraven en dergelijke.

* Het complex is zeldzaam vanwege de aanwezigheid van één van de oudste bewaarde bomvrije torens in Nederland en de restanten van de 17de-eeuwse schutsluis met inundatiefunctie als voorloper van de 19de-eeuwse sluis met dezelfde functie en de bijbehorende sluis-, brug- en fortwachterswoning, die nu ten noorden van het fort zijn gelegen.

* Het complex is redelijk gaaf bewaard omdat (onderdelen uit) de verschillende bouwperioden van het fort nog herkenbaar aanwezig zijn, maar ze ten dele zijn gesloopt of geslecht. Gedeeltelijke restauratie heeft echter belangrijk bijgedragen aan consolidering.