Complexgegevens

Complexnummer
529937

Omschrijving

Omschrijving van het complex

Complex HISTORISCHE BUITENPLAATS KASTEEL MHEER bestaande uit de volgende onderdelen: HOOFDHUIS (1) met een U-vormige BOUWHOEVE (2) rondom een BINNENPLAATS en twee TOEGANGSBRUGGEN (3A en 3B). Voorts een HISTORISCHE PARK- EN TUINAANLEG (4) met daarin de volgende onderdelen: twee IJZEREN HEKKEN (5A en 5B) een TUINMUUR (6) en een GRAFKAPEL (7).

Tevens is er bebouwing van recentere datum (XXB), waaronder een grote landbouwschuur ten westen van de bouwhuizen.

De vroegste schriftelijke gegevens betreffende het "Stenen Huis" van Wilhelmus de Meere stammen uit het begin van de 14de eeuw. Dit zou het hoge gedeelte van de westelijke vleugel kunnen zijn. Echter de grote ronde toren en het aansluitende muurwerk duiden mogelijkerwijs op een nog oudere aanleg, waarvan geen schriftelijke bronnen bekend zijn..

Van het geslacht De Meere komt het goed aan de Van Libeeks en door een huwelijk vervolgens aan de familie Van Imstenraedt. De opeenvolgende eigenaren uit de tweede helft van de 16de eeuw en de 17de eeuw Gerard, Winand en Hans Adolf van Imstenraedt lieten veel verbouwingen uitvoeren. Zo kreeg de burcht, die oorspronkelijk meer open U-vormig was, een afsluitende vleugel aan de zuidzijde. Ook het bouwhuis en het poortgebouw dateren uit de 17de eeuw. De Van Imstenraedts brachten het goed tot economische bloei.

Door vererving kwam het vervolgens in de 17de eeuw aan de familie De Loë van Wissen. Zij beheerden het kasteel hoofdzakelijk als groot boerenbedrijf en woonden elders. Hierdoor is er gedurende de 18de eeuw en de 19de eeuw weinig gewijzigd. Zelfs de monumentale plannen die Otto Napoleon H.M. Baron de Loë Imstenraedt vanaf 1862 door verschillende architecten liet vervaardigen, zijn niet uitgevoerd. Wel uitgevoerd werd het ontwerp van Charles Weber uit 1864 (Huisarchief Mheer) voor een neogotische kapel naast de kerk. Deze kapel, waarvoor het verlof tot inzegening plaats vond in 1865, liet De Loë als rustplaats optrekken voor zijn in 1864 overleden tweede echtgenote Johanna Gravin Wolff Metternich zu Gracht. In het kasteelpark werd een doorzicht vanuit het kasteel naar de kapel uitgespaard. Na zijn overlijden in 1897 werd zijn tweede zoon Levinus eigenaar. Ook hij liet enkele grootscheepse verbouwingsplannen ontwerpen, waarvan in de jaren 1917-1924 een klein deel is uitgevoerd. Dit betreft werkzaamheden naar ontwerp van de Akense architect prof. J. Buchkremer, die uitgevoerd werden aan zuid- en westgevel van het slot en aan de bouwhuizen. Ook de bruggen voor het slot en voor de bouwhuizen zijn van zijn hand.

Van de aanleg rondom het kasteel wordt pas door de zogeheten Tranchotkaart uit circa 1805 enig licht geworpen. De aanleg was toen nog beperkt tot een rechthoekig gebied ten noorden en ten zuiden het huis.

De noordwestelijke helft was ingericht tot boomgaard. De noordoostelijke helft had een indeling met een middenas met aan weerszijden twaalf rechthoekige vakken. Ook op een tekening uit 1847 is deze kleinschalige formele aanleg nog te zien. Omstreeks dat jaar moet ook begonnen zijn met de eerste aanleg in landschappelijke stijl. Een ontwerp hiertoe werd geleverd door de tuinarchitect J. Gindra. Hoewel niet zeker is of zijn plan ook zo is uitgevoerd, lijkt het de basis te vormen waarop latere architecten hebben voortgewerkt. M.n. de tot op de dag van vandaag bestaande zichtas in noordwestelijke richting lijkt met dit plan te zijn vastgelegd. Dit ontwerp voorzag in een padenpatroon met een rondwandeling langs de randen van de aanleg waar rijk gevarieerde boomsoorten waren geplant. Hierbinnen lagen open weiden of gazons met solitaire bomen of boomgroepen. Van deze bomen zijn er vermoedelijk enkele aan de noordzijde blijven staan.

Hierna zijn er nog plannen gemaakt door de tuinarchitecten Peter Custodis (1852), L. Fuchs (1861), J. Creten (even na 1861) en Leonard Springer (1919) Hiervan is vast komen staan dat de plannen van Creten en Springer in ieder geval niet zijn uitgevoerd. Van het plan van Fuchs is het meeste terug te vinden. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het (tweede) plan van Custodis, waarvan wellicht zelfs wat was uitgevoerd. Door dit ontwerp kwam de aanleg van Gindra ten noorden van het huis grotendeels te vervallen en tegelijkertijd voorzag het in een flinke uitbreiding in noord- én zuidwestelijke richting. Dit deel is overigens op een sobere, heel open landschappelijke wijze ontworpen.

Na 1925 is er in wezen weinig veranderd aan kasteel Mheer en zijn omgeving. Het huidige beheer is gericht op consolidatie van de bestaande waarden.

Op de bij de omschrijving behorende kaart zijn de omgrenzing en de aanduiding van de onderdelen aangegeven. Het complex ligt ten noordwesten van het dorp Mheer. Het gehele landgoed is zeer uitgestrekt en reikt tot aan de Belgische grens. De toegang bevindt zich direct ten zuiden van de kerk en bestaat uit een korte oprijlaan gevolgd door een brug die via een poort toegang geeft tot het voorplein. De begrenzing van de aanleg ligt aan de noordzijde langs de Rondelenstraat en vervolgens achter de huizen aldaar langs naar de tuinmuur aan de Duivenstraat. Langs de oostzijde vormt de tuinmuur de grens, vervolgens rondom de kapel (van waarop een doorzicht vanuit het kasteel door het park) achter de kerk langs naar het begin van de oprijlaan en volgt vanaf daar in een bocht naar het zuiden het verloop van de Dorpsstraat. Langs de zuidzijde heeft de grens een verspringend verloop tot aan de dwarslaan in het westen. Langs de westzijde vormt de in globaal noord-zuid richting lopende dwarslaan de grens.

Hoewel het niet mogelijk is het zeer verre vrije uitzicht ten westen van deze begrenzing te beschermen moet dit als bijzonder fraai en nagenoeg uniek voor Nederland worden beschouwd.

Waardering

Het complex HISTORISCHE BUITENPLAATS KASTEEL MHEER is in cultuurhistorisch opzicht van belang:

- vanwege de ouderdom;

- vanwege de historische en visuele relatie met het dorp en de kerk;

- vanwege de fraaie en markante, nagenoeg ongeschonden ligging in het landschap met de daaraan aangepaste landschappelijke parkaanleg.